Overslaan en naar de inhoud gaan
Tekst met vier lijntekeningen van foetussen in vruchtwaterzak

Vrouwenstudies

De nieuwe deelcollectie Vrouwenstudies in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience wil de onderzoeker wegwijs maken in de publicaties in onze collectie die relevant zijn voor vrouwenstudies (waaruit het hedendaagse genderstudies is voortgekomen) als onderzoeksgebied. De deelcollectie is gebaseerd op de inventaris die feministe, auteur en voormalig hoogleraar Vrouwenstudies Monika Triest in de periode 2020-2023 maakte van relevante publicaties op het gebied van Vrouwenstudies in onze collectie.

De collectie van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience bevat naast secundaire bronnen op het gebied van vrouwenstudies (zoals handboeken op het gebied van vrouwen- of genderstudies of boeken over feminisme en vrouwengeschiedenis in Vlaanderen en België) ook veel primaire bronnen (zoals bijvoorbeeld handschriften, toneel- en liedteksten, gelegenheidsgedichten, schoolboeken of medische handboeken) die interessant zijn voor onderzoek naar de veranderende maatschappelijke positie van vrouwen en de beeldvorming rond genderverhoudingen door de eeuwen heen. Veel van deze bronnen zijn bovendien in gedigitaliseerde vorm beschikbaar.

Een greep uit de verscheidenheid aan historisch bronmateriaal in de collectie: op het gebied van vrouwengeneeskunde bezitten we bijvoorbeeld een aantal vroege handboeken over verloskunde uit de zestiende eeuw, zoals Den roseghaert vanden bevruchten vrouwen (1530), een Nederlandse vertaling van Eucharius Rösslins (1470-1526) handboek Der schwangeren Frauen und Hebammen Rosengarten (1513).

Kennis over het vrouwenlichaam en de vrouwelijke seksualiteit werd tot in de late middeleeuwen vaak mondeling overgedragen van generatie op generatie door vrouwen zelf. Zwangerschappen en bevallingen werden bijgestaan door vroedvrouwen, die door hun expertise op het gebied van het vrouwenlichaam zeer gewaardeerd werden. Vanaf de 16de eeuw kwam de positie van de vroedvrouw in het gedrang door de opkomst van mannelijke artsen. Zij hadden in tegenstelling tot (vroed)vrouwen toegang tot universitaire opleidingen geneeskunde en presenteerden hun inzichten en uitvindingen als wetenschappelijker en professioneler dan die van de vroedvrouw. Rösslin was een vroeg voorbeeld van zo’n arts die zich afzette tegen de gevaarlijke ‘onkunde’ van vroedvrouwen. Als stadsdokter van Frankfurt en van Worms schreef hij zijn handboek Der schwangeren Frauen und Hebammen Rosengarten op basis van zijn observaties van de praktijken van vroedvrouwen en klassieke Latijnse teksten. In het voorwoord bij de Nederlandse vertaling van Rösslins handboek in onze collectie wordt het boek gepresenteerd als een hulpmiddel om de kennis van “ongeleerde vroevrouwe” te kunnen onderscheiden van die van “expeerte meesters”.

Tekst met vier lijntekeningen van foetussen in vruchtwaterzak

Eucharius Rösslin, Den roseghaert vanden bevruchten vrouwen. Ghecorrigeert ende vermeerdert. Leiden/Antwerpen: Bartholomeus Jacobszoon/Willem Vorsterman, [1530]. [Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, B 84304]

Naast medische handboeken hebben we ook schoolboeken en pedagogische traktaten van vrouwelijke onderwijspioniers zoals Zoë Gatti de Gamond (1806-1854), haar dochter Isabelle Gatti de Gamond (1839-1905) en Marie-Elisabeth Belpaire (1853-1948) in onze collectie. Moeder en dochter Gatti de Gamond stichtten in België voor het eerst vrijzinnige meisjesscholen die werden gerund door leken in plaats van geestelijken. Al in 1835 richtte Zoë Gatti de Gamond in Brussel twee scholen op voor arbeidersmeisjes en -vrouwen, geïnspireerd door het vroege socialisme van Claude Henri de Saint-Simon (1760-1825) en Charles Fourier (1772-1837). Isabelle ging nog een stap verder dan haar moeder en stichtte vanaf 1864 gesteund door het Brusselse stadsbestuur maar liefst achttien middelbare meisjesscholen. In lijn met haar liberale overtuigingen waren dit vrijzinnige scholen zonder religieus onderwijs, destijds een unicum in België. Ze ontwikkelde ook een eigen onderwijsmodel dat zeer vooruitstrevend was. Haar model was niet gericht op het onthouden van de leerstof, zoals in die tijd gebruikelijk was, maar op proefondervindelijk leren en het aanwakkeren van de nieuwsgierigheid. Hun ideeën over onderwijs legden Zoë en Isabelle Gatti de Gamond vast in verschillende filosofische en pedagogische teksten. Zie van Zoë Gatti de Gamond bijvoorbeeld Notions les plus pratiques des sciences naturelles appliquées aux usages de la vie (1850); van Isabelle Gatti de Gamond haar Cours d'éducation et d'instruction pour les jeunes filles (1878) of haar essay ‘De plichten der vrouw’ (1874)

Ook het katholieke meisjesonderwijs kende belangrijke vrouwelijke onderwijspioniers. Marie-Elisabeth Belpaire (1853-1948) stichtte bijvoorbeeld verschillende meisjesscholen voor lager, middelbaar en beroepsonderwijs in Antwerpen. Net als Isabelle Gatti de Gamond zag Belpaire de toegang tot goed (hoger) onderwijs als een belangrijke pijler in de vrouwenemancipatie, maar in tegenstelling tot Gatti de Gamond zag ze zichzelf niet als feminist. In plaats daarvan sprak ze liever van ‘vrouweninvloed’. In een gelijknamig essay uit 1903 noemt ze de term feminisme “gansch modern – en ik ben zo ouderwetsch! Feminism is splenternieuw – vrouweninvloed is zoo oud als de wereld…” (p. 6)

Daarnaast bevat onze collectie ook feministische pamfletten vanaf de late negentiende eeuw. Interessant zijn bijvoorbeeld de pamfletten geschreven in de typerende vraag- en antwoordvorm van de katholieke catechismus. Vanaf de late 19de eeuw gaven verschillende sociale bewegingen een eigen draai aan de traditionele vorm van de catechismus om hun eigen boodschap te verspreiden.

Titelblad Le grand catéchisme de la femme

Louis Frank, Le grand catéchisme de la femme. Verviers: Gilon, 1894 [Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, C 32600: 229] 

Een vroeg feministisch voorbeeld daarvan is Le grand catéchisme de la femme, een pleidooi voor vrouwenrechten dat in 1894 verscheen op naam van Louis Frank (1864-1917). Frank was advocaat en voorzitter van de liberaal georiënteerde Ligue belge du droit des femmes (de Belgische Liga voor Vrouwenrechten). Hij stichtte deze vereniging in 1892 samen met Marie Popelin (1846-1913), de eerste Belgische vrouwelijke doctor in de rechten van België, en Isala Van Diest (1842-1916), de eerste Belgische vrouwelijke arts. De aanleiding was het beroepsverbod dat Popelin als advocaat kreeg opgelegd omdat ze een vrouw was. Gelijke arbeidskansen was dan ook een belangrijk standpunt van de Liga.

In Le grand catéchisme de la femme goot de Liga haar visie in het bekende vraag- en antwoordmodel. De eerste ‘les’ begint bijvoorbeeld met de vraag ‘wat is de vrouw?’, waarop het antwoord volgt dat de vrouw voor feministen ‘net als de man een menselijk wezen is, bewust en vrij’. Vervolgens argumenteren ze dat er enkel biologische en geen intellectuele verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan en dat vrouwen daarom gelijke rechten verdienen.

Titelblad Catechismus van de vrouw

Yvonne de Man, Hélène Denis & Berthe Labille, ‘De catechismus van de vrouw’. In: De Wilde Roos 10 (1932) 2, 35-73. [Collectie Stad Antwerpen, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, A 73866: 10, 2] 

In 1932 verscheen nog een Catechismus van de vrouw(zie 7 en ill. D), geschreven door drie feministes die actief waren in de socialistische beweging: Yvonne de Man (1894-1981), Hélène Denis (1902-?) en Berthe Labille (1905-2001). De Nederlandstalige versie van het essay werd gepubliceerd in het tijdschrift van De wilde roos, de uitgeverij van de Belgische Werkliedenpartij.

Hun Catechismus van de vrouw is een pleidooi voor algemeen stemrecht, waarin ze de vrouw beschrijven als “een slavin” die “voor anderen moet werken en lijden”. Er kan volgens de auteurs pas verandering komen in deze situatie zodra vrouwen ook stemrecht krijgen en invloed kunnen uitoefenen op de wetten die hun leven regeren. In België zouden vrouwen daarop nog tot 1948 moeten wachten.

Meld je aan voor de nieuwsbrief