In een interview uit 1994 noemde hij de originele gedichten zelfs “een onnozel spel met klanken en begrippen”. De dichter laat de oorspronkelijke dubbelgedichten in de latere bundel versmelten. Daarover zei de dichter in een interview: “een gedicht moet niet één pendant hebben maar duizenden, in zichzelf”. In die zin laat De Sporen een derde versie van de teksten zien, die weer andere accenten legt dan de oorspronkelijke Nederlandstalige gedichten en De Vrees vertalingen.
Het Parijse element verdwijnt naar de achtergrond. In het tweede dubbelgedicht gaat het over “De lantaarnen van de Elysees”, maar in De Sporen zijn het die van “Elysium”. Het derde gedichtenpaar in Steeds/Cité verwijst dan weer duidelijk naar de Notre-Dame: de ‘kathedraal’ wordt letterlijk vermeld en is bovendien zichtbaar op de tekening van Pepermans. In De Sporen vervangt Claus “kerkzaal” door “zaal” en wordt de referentie aan de kathedraal geschrapt.
Ook in andere gedichten van De Sporen zijn referenties naar de Notre-Dame minder evident. In het achtste gedichtenpaar heeft Claus het in Steeds/Cité over “Onze Dame” en “Onze meid”. De Franse vertalingen, waarin respectievelijk sprake is van “Notre Dame” (een letterlijke referentie aan de kathedraal) en “Notre bonne”, leggen nadrukkelijk de verbinding met de kathedraal. In de versie van De Sporen is het verband met de kathedraal helemaal vervaagd: daar is sprake van het veel algemenere “die dame” en “die meid”. Ook hier is er minder nadruk op het “wij”-aspect, dat nog het meest naar voren komt in het Frans.
Kortom, de verschillende varianten van de gedichten (inclusief de vertalingen) lichten stuk voor stuk andere betekenisfacetten uit. Wie al die versies echter naast elkaar legt, wordt getrakteerd op een veelstemmige leeservaring, die heel wat extra, onverwachte dimensies laat zien.
Door Frédérique Markey
Deze citaten komen uit een interview met Hugo Claus: Het nobele geknutsel van een kleine rederijker (M. de Vos). (1994, 25 maart). NRC Handelsblad.