De Eerste Wereldoorlog rukte Belgische gemeenschappen ruw uit elkaar. Burgers sloegen na de Duitse inval op de vlucht voor het geweld. Ze kwamen terecht in het kleine stukje onbezet België of vonden opvang in het buitenland. Veel Belgische mannen moesten dienst doen in het leger en belandden aan de Belgische kant van het front, ver weg van hun dorp, familie en vrienden.
Ook nu vallen families en gemeenschappen uit elkaar door oorlog. Ze blijven met elkaar in contact via sociale media als Twitter en Facebook. Zulke media bestonden natuurlijk nog niet tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens die oorlog moesten mensen maanden of soms zelfs jaren leven in verscheurende onzekerheid over hun dierbaren.
Soldaten en vluchtelingen bedachten hun eigen oplossing om zo goed mogelijk met elkaar in contact te blijven. Ze verzamelden lokaal nieuws in kleine krantjes en verdeelden die onder dorps-, stad- of schoolgenoten. Die frontblaadjes en vluchtelingenkrantjes waren zo de ‘sociale media’ tijdens de Eerste Wereldoorlog. Nieuws uit eigen streek en info over het lot van vrienden en familie was ook toen van levensbelang voor alle ontheemde mensen. Het hielp om heimwee te bestrijden en de moed erin te houden.
In de tentoonstelling ontdekken we hoe die krantjes verscheurde gemeenschappen verbonden. Langs welke weg reisde het nieuws van het bezette België naar het front of buitenland? Wat schreven mensen precies in de krantjes en hoe zijn die berichtjes ook vandaag nog erg herkenbaar? En wat leren de krantjes ons over het leven aan het front en in het bezette België?
De getoonde frontbladen kwamen in 1940 in de collectie van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience terecht dankzij een schenking van Alexis Verbouwe uit Sint-Pieters-Jette:
“Gezien de bijzondere waarde voor de geschiedenis van die vier jaren bloedigen strijd onzer jongens aan den IJzer, is het altijd mijn innige wensch geweest dat deze kostbare en eenige verzameling zo goed mogelijk voor het nageslacht zou bewaard blijven. Aan de stad Antwerpen gaat dan ook mijne voorkeur, en ik meen dat deze, in Uwe zoo goed ingerichte Bibliotheek, ook het best zou kunnen benuttigd worden voor eene studie over deze frontliteratuur en het leven onzer helden in de bloedgrachten van den IJzer. Gaarne biedt ik U die ten geschenke voor Uwe bibliotheek.”
(d.d. 4 november 1940)