Na de oorlog vormden enkele jonge Nederlandse schilders, onder wie Karel Appel (1921-2006), de Nederlandse Experimentele Groep, die in 1948 mee aan de wieg stond van de internationale beweging Cobra, genoemd naar de hoofdsteden van de drie landen waaruit de deelnemers afkomstig waren: Copenhagen, Brussel, Amsterdam. De leden zetten zich af tegen het surrealisme en zochten naar een spontane, experimentele manier van schilderen, zonder al te veel theoretische ballast.
Toen Claus vanaf 1950 in Parijs in contact kwam met de Nederlandse Cobraschilders ontstonden al vlug gezamenlijke projecten. De Nederlandse schilder Appel en de Belgische dichter Claus deelden een dynamische levensvisie, die de menselijke ervaring niet wou beperken maar veeleer verrijken, o.a. door ruimte te bieden aan de verbeelding, het onbewuste en het irrationele.
De blijde en onvoorziene week valt op door de ongepolijste directheid van het materiaal, de tegelijk speelse en agressieve toon, de associatieve techniek en de grensvervaging tussen mens en wereld. De tekeningen zijn door Appel in primaire kleuren met de hand ingekleurd, de gedichten zijn met in inkt gedoopte lucifers geschreven. Tussen tekst en tekening bestaat geen dwingend verband. Ze staan naast elkaar: de tekeningen zijn niet bedoeld als illustratie van de gedichten, de teksten zijn geen bijschriften bij de tekeningen.
Met de taal is Claus al even speels. De dagen van de week worden dankbaar aangegrepen: zeven teksten roepen de zeven dagen van de week op. Vrijdag is de dag waarop men vrijt, zondag is een ‘zonschijn-dag’, maar ook de dag van de schijn, de onechtheid, de burgerlijkheid. De blijde en onvoorziene week is de alternatieve ‘Goede Week’, waarin de zondag alvast ‘een dag zonder reden’ is en niet door de godsdienst opgelegd.
De blijde en onvoorziene week ontstond in december 1950. Vooraf was een intekenformulier met een tekening van Karel Appel en een tekst van Hugo Claus rondgestuurd, waarmee men zich voor drie gulden op de uitgave kon inschrijven. Een groot succes was dat niet: slechts drie personen lieten weten de bundel te willen kopen. Hoewel het boekje dus niet impulsief ontstond, werd het op een snelle, spontane manier gemaakt. Claus schrijft daarover in 1968: 'Het was onze 'policy' om zo'n boekje op één namiddag te maken. Met een minieme aanmoediging hadden we er toen vijftig per jaar gemaakt'. Die minieme aanmoediging bleef echter uit en er verscheen nooit een tweede deel in de Hand-reeks van de Cobra-bibliotheek.
Wie het boek in 1950 voor drie gulden kocht, deed een gouden zaak: tegenwoordig gaan exemplaren voor 4500 euro en meer over de toonbank.