Overslaan en naar de inhoud gaan

Drie eeuwen reisadvies in zakformaat

De Erfgoedbibliotheek digitaliseerde een deel van haar collectie historische reisgidsen van 1631 tot 1919, goed voor 175 titels en net geen 51.000 pagina’s virtueel reisplezier. Deze digitale collectie staat nu volledig online en werpt een bijzonder licht op de langzame genese van het genre.

Lonely Planet, Rough Guide, Capitool en Michelin. Het is maar een kleine greep uit het haast eindeloze aanbod aan reisgidsen vandaag. Die reisliteratuur komt in allerlei maten en gewichten: van bondige en blitse boekjes die vooral op hippe, onontdekte en authentieke plekjes inzoomen tot stijlvolle exemplaren die vooral exhaustief willen zijn. Ze bieden informatie op maat voor de rasechte cultuurliefhebber of meerwaardezoeker, maar ze bevatten vaak ook meer gespecialiseerde katernen voor wandelaars en fietsfanaten, culinaire lekkerbekken, modebewuste koopjesjagers enz. Dat was ooit anders. Moderne reisgidsen zijn immers het product van een lange, historische evolutie die enkele eeuwen geleden begon. De (digitale) collectie reisgidsen van de Erfgoedbilbiotheek werpt een bijzonder licht op de langzame genese van het genre.

Een klassieker is bijvoorbeeld de Ulysses Belgico-Gallicus van Abraham Gölnitz (Goelnitzius). Na de oorspronkelijke Latijnse versie die in 1631 bij Elzevier in Leiden van de persen rolde, volgde een reeks vertalingen en bewerkingen. Eigenlijk gaat het strikt genomen om een reisverhaal door Frankrijk en delen van Italië, de Lage Landen, en het Heilige Roomse Rijk. Maar het boek verstrekte zoveel praktische informatie over wegen, herbergen, voedsel en andere beslommeringen dat het ook vaak als reisgids gebruikt werd. Gölnitz voegde zelfs een modelcontract voor de Veturino toe, zodat argeloze noorderlingen niet al te snel in hun hemd werden gezet door sluwe – en vooral inhalige – Italiaanse koetsiers. Bovendien gaf het boek heel wat informatie over bezienswaardigheden onderweg, waarbij tientallen steden van naaldje tot draadje werden beschreven. Antwerpen wordt in de Franse vertaling door Louis Coulon bijvoorbeeld omschreven als een juweel – “Als Vlaanderen de ring is, is Antwerpen de diamant.” – met veel aandacht voor de kolossale Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, de onneembare citadel, de prachtige Jezuïetenkerk en – het achtste wereldwonder – de drukkerij van Plantijn. Samen met een resem andere reisgidsen stond Gölnitz zowat aan de wieg van de klassieke Grand Tour; een lange, educatiereis door Frankrijk en Italië die vooral onder edellieden en welgestelde burgers populair was. 

Meer dan halve eeuw later verscheen bij Jan ten Hoorn – een ambitieuze uitgever uit Amsterdam – het Reis-boek door de Vereenigde Nederlandsche Proviciën en der zelver aangrenzende landschappen en koningrijken. Ten Hoorn’s reisgids bleek een schot in de roos. Na de oorspronkelijke editie van 1689 verschenen er immers nog verschillende herdrukken. Dat succes was te wijten aan het baanbrekende opzet van het boek. Eerst en vooral zette ten Hoorn de Nederlanden – vooral Noord, maar ook Zuid – nadrukkelijk in de kijker. Uiteraard beschreef hij ook Frankrijk, Italië, Zwitserland, het Heilig Roomse Rijk, het Iberisch schiereiland en zelfs het hoge Noorden ter wille van reizigers die zich aan een klassieke Grand Tour door Europa wilden wagen, maar het gros van de tekst zoomt in op binnenlandse reisjes door Holland, Zeeland, Friesland, Groningen of Gelderland of – iets avontuurlijker – over de grens naar Vlaanderen, Brabant of het Prinsbisdom Luik. Dergelijke informatie was gesneden koek voor Nederlandse topambtenaren, regenten en zakenlui, maar ook voor predikanten, advocaten, en andere leden van de middengroepen die in hun vrije tijd ook wel eens een reisje door eigen land of de buurlanden wilden maken. Daarnaast is de reisgids van Jan – en later Nicolaas – ten Hoorn ook heel vernieuwend wat praktische informatie betreft. Naast een beschrijving van bezienswaardigheden onderweg bevatte het boek immers een handzaam overzicht van transport – koetsen, trekschuiten, postpaarden, pakketboten, en andere vervoersmodi – inclusief vertrekuren en prijzen. Logies – herbergen en hotels – worden ook vermeld. In Brussel varieerde het aanbod bijvoorbeeld van peperduur (onder meer de Keizerin en de Rooden Arend) tot – min of meer – betaalbaar (De Spaansche Kroon en In den Graeve van Egmond). Bovendien bevatte ten Hoorns gidsje ook een medicijn-boek – remedies tegen reuma, zee- en wagenziekte, kolieken en andere kwaaltjes – een overzicht van vreemde maten en gewichten, een eeuwigdurende almanak, enkele gebeden en geestelijke liederen, en diverse andere praktische aanwijzingen. 

Dergelijke reisgidsjes rolden tot in de negentiende eeuw zelden of nooit in Antwerpen van de persen. Le Guide des Etrangers dans la ville d’Anvers (Antwerpen 1817) is de spreekwoordelijke uitzondering op de regel. Dat beduimelde reisgidsje is ook in andere opzichten bijzonder. Eerst en vooral is het een voorbeeldje van een nieuw subgenre. Aanvankelijk waren stadsgidsjes immers schaars. Landen – of tenminste regio’s – vormden lange tijd de favoriete schaal van reisgidsen, chorografieën en andere geografische literatuur. Pas in het midden van de achttiende eeuw verschenen er ook gespecialiseerde gidsjes voor Rome, Parijs of Londen op de markt. Antwerpen kwam op die lijst terecht dankzij haar barokke kunstpatrimonium, dat heel wat Britse, Franse, Duitse en Nederlandse connoisseurs aantrok. Uit de ondertitel van Le Guide blijkt immers dat die étrangers vooral afkwamen op les principaux objets d’art et de peinture, sculpture et architecture, waarbij vooral de meesterwerken van Rubens en Van Dyck een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenden. Kunstkenners in spe kregen in gidsjes zoals Le Guide ook handvaten om die doeken in correcte termen – compositie, dessin, koloriet, perspectief, clair-obscur en ander jargon – te beoordelen. Minder enthousiast waren die reizigers over de stad zelf. Antwerpen werd al sinds de late achttiende eeuw beschreven als een vervallen en doodse metropool, waar de tijd sinds de late zestiende eeuw – met de Val van Antwerpen in 1585 – stil was blijven staan. 

Dat idee van verschaalde glorie verdween helemaal uit beeld in Belgique et Hollande (Leipzig 1886); een moderne reisgids van de Duitse uitgever Karl Baedeker. Decennialang stond het “rode boekje” garant voor een vlotte reiservaring. Toeristen vonden er niet alleen een schat aan praktische informatie over vervoer – naast de klassieke koetsen en schuiten, nu ook treinen, trams, omnibussen en stoomboten – en logies, maar ook advies over cafés, brasseries en restaurants. Lezers vonden er ook hun weg naar het lokale telegrafie- en postkantoor, naar de meest chique boetieks en winkels – kantwerk bij Diegerick, reisartikelen bij Carlier, foto’s en schilderijen bij Thirion – naar theater- en concertzalen, publieke bibliotheken en baden, en – een nieuwigheid – naar het plaatselijke bureau voor toerisme van Anvers en Avant. Baedeker maakte ook een lijst van de bezienswaardigheden, waarbij de klassiekers – met de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal, het stadhuis en de beurs op kop – het gezelschap kregen van een waslijst aan nieuwe attracties zoals het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, de Nationale Bank, het stadspark, de jardin zoölogique en de nieuwe dokken. 

Gerrit Verhoeven
Doctor-assistent aan de Universiteit Antwerpen en gespecialiseerd in stadsgeschiedenis in de vroegmoderne periode in de Lage Landen.
gerrit.verhoeven@uantwerpen.be

Meld je aan voor de nieuwsbrief