Onder het trefwoord ‘menselijke geneeskunde’ pre-Vesalius vinden we een vijftigtal werken in de collectie, waarvan ruim de helft is gedigitaliseerd. Hieronder zijn er zeven wiegendrukken en verschillende post-incunabele edities van Galenus. Bij de incunabelen treffen we anatomische handboeken van de Italiaanse artsen Mundinus de Liuciis (†1326) en Gabriele Zerbi (1445-1505) aan. Opvallend is een laatvijftiende-eeuws handschrift van de Leuvense hoogleraar geneeskunde Jacobus Bogaert.
Over de theoretische grondslag van de geneeskunde na Vesalius vinden we verschillende edities van internationaal vermaarde medici als Jean-Jacques Manget (1652-1742) en Albrecht von Haller (1708-1777). Er zijn tal van handboeken voor studenten geneeskunde, onder andere van de Middelburgse chirurgijn Cornelis Herls (†1625), de Antwerpse arts Martinus van Hille (1633-1706) en de beroemde Franse chirurgijn Pierre Dionis (1643-1718). De Leidse hoogleraar Herman Boerhaave (1668-1738), die een nieuwe empirische leermethode ontwikkelde, is goed vertegenwoordigd met een dertigtal edities. Zo ook verschillende van zijn studenten, bijvoorbeeld Laurens Heister (1683-1758) en Johann Adam Kulmus (1689-1745). In de eeuw van de Verlichting verschenen daarnaast anatomische woordenboeken, zoals die van Theodorus van Gulpen en A.F. Thomas le Vacher de la Feutrie (1738-1790).
In de praktijk bleef de galenische geneeskunde echter tot diep in de achttiende eeuw doorwerken. Dat weten we door de vele chirurgijnshandboeken en zelfhulpboekjes van niet-universitair geschoolde geneesheren. Voorbeelden zijn het Hant-Boeck der Chirurgyen (1590) van de naar Amsterdam uitgeweken Vlaamse arts Carel Baten en de chirurgische handleiding van de zeer populaire Amsterdamse arts Paulus Barbette (1620-1665). Opmerkelijk in het rijtje medische handboeken is Abraham Lenertsz. Vrolingh’s Der matroosen ghesontheydt, dat in 1663 in Antwerpen verscheen bij Marcelis Parys. Op de grens tussen letterkunde en volksgeneeskunde liggen Johan van Beverwijck’s Schat der gesontheyt (1636) en Schat der ongesontheyt (1643), die destijds tot de meest gelezen boeken behoorden.
De menselijke anatomie was ook een belangrijke inspiratiebron voor kunstenaars. Vanaf de zeventiende eeuw verschenen voorbeeldboeken voor schilders en beeldhouwers, zoals Natuurlijk en schilderkonstig ontwerp der menschkunde (1682) van de kunsttheoreticus Willem Goeree.
Al bij al was er in de vroegmoderne tijd weinig aandacht voor het vrouwelijk lichaam, met uitzondering van de verloskunde en de voortplantingsorganen. In de zestiende eeuw was Den rosegaert vanden bevruchten vrouwen (1513) van de Duitse arts Eucharius Rösslin razend populair. In de achttiende eeuw was het handboek van de Vlaamse verloskundige Jan Palfi jn, Ontleed-kundige beschryving van de vrouwelyke deelen, die ter voort-teeling dienen (1724), in trek.
Meer info op onze website: www.consciencebibliotheek.be/collectie