Door Thomas Martin
Educatief medewerker
- Op 23 november 2019 heb jij samen met je promotor Antoon Vrints de Pil-Van Gastelprijs in ontvangst mogen nemen voor het boek ‘De overlevenden: de Belgische oud-strijders tijdens het interbellum’ (Polis, 2018). Een prijs van het ADVN voor een boek dat zich bezig houdt met Belgische oud-strijders – dat moet je even uitleggen.
Op het eerste gezicht lijkt dat inderdaad merkwaardig, maar een belangrijk deel van ons boek gaat over het VOS, de Vlaamse Oud-Strijdersbond. Vooral in het laatste hoofdstuk gaan we in op de nationalismekwestie. Daarin tonen we aan dat anti-Belgische of anti-Vlaamse gevoelens nooit dominant waren onder de oud-strijdersbevolking. Door hun frontervaring was het emotioneel erg moeilijk om te breken met de nationale vlag. Omgekeerd zongen de belgicistische verenigingen ook de Vlaamse Leeuw. De oud-strijders hebben natuurlijk altijd een grote rol gespeeld in de Vlaams-nationalistische mythologie, maar we hebben het in ons boek zeker niet alleen over de Vlaamse beweging.
- Ligt dit boek in het verlengde van jouw masterscriptie?
In feite wel. De titel van mijn masterscriptie (UGent, 2016) is een opsomming van enkele scheldnamen voor mensen die na de Eerste Wereldoorlog verdacht werden van het opdrijven van de voedselprijzen: woekeraars, uithongeraars, accapareurs, sjacheraars, opkopers, uitzuigers en zeepbaronnen. In mijn scriptie had ik het over de voedselpolitiek van de Belgische regering na de Eerste Wereldoorlog; hoe greep zij in op de markt om de voedselprijzen onder controle te houden en welke reacties bracht dat teweeg op straat?
- Je kijkt dus naar voedsel als een bron van conflict?
Historici zijn het er steeds meer over eens dat voedsel de belangrijkste bron van conflict was tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zowel de bezetter als de vertegenwoordigers van de Belgische staat maakten zich grote zorgen over de voedselvoorziening. Zij zagen de schaarste als een bedreiging voor de gevestigde orde. Ze beslisten om ongeziene ingrepen te doen in de markt om de onvrede bij het volk te temperen. Maar na de bezetting is de grote onvrede over de hoge voedselprijzen niet verdwenen. De Belgische regering, die zich voor de Eerste Wereldoorlog niet heel sterk profileerde, begint op een ongeziene manier in te grijpen. Ze legt maximumprijzen op, ze eist graanvoorraden op en ze legt een netwerk van grote diepvriesmagazijnen aan om vlees te kunnen invoeren. Die maatregelen werden gestuwd door de onvrede bij de bevolking over ‘profiteurs’, mensen die geld verdienden dankzij de voedselcrisis.
Wanneer de Belgische Werkliedenpartij (BWP) in 1921 uit de regering verdwijnt, worden die maatregelen stilaan teruggedraaid en op dat moment beginnen de Belgische oud-strijders op straat te komen. Ze bezetten voedselmarkten, ze dwingen verkopers om boter, kaas en eieren aan betere prijzen te verkopen. Voedsel bleef dus ook na de Eerste Wereldoorlog een bron van conflict, en oud-strijders wierpen zich in dat conflict op als de verdedigers van het ‘hardwerkende volk’ dat ‘gerold’ werd door de ‘vette, sigarenrokende profiteurs’.
- Voor je onderzoek baseer je je voornamelijk op berichten in kranten. De onvrede over de voedselprijzen was dus manifest aanwezig in de media?
Voor mijn masterscriptie ben ik Belgische kranten uit het jaar 1919 gaan lezen. Dat onderzoek toonde aan dat de voedselpolitiek één van de belangrijkste problemen was voor de Belgisch staat. En dat verbaasde mij, want ik had dat nooit echt meegekregen uit de historiografie. Heel dat thema is wat ondergesneeuwd geraakt onder het communataire debat. Ook het succes waarmee de Belgische staat – in casu de socialistische minister Jozef Wouters (BWP) – die kwestie heeft kunnen oplossen, is in het verdomhoekje geraakt.
Voor ons boek ‘De overlevenden’ hebben we de kranten vooral gebruikt om te weten te komen waar, hoeveel en waarom de oud-strijders op straat kwamen. De snelste, efficiëntste en meest volledige manier om dat te doen is via kranten, en ook zeker dankzij de grote digitaliseringsoperatie die aan de gang is bij de Koninklijke Bibliotheek, maar bijvoorbeeld ook bij Gazet van Antwerpen. Zo hebben we voor ons boek een corpus van 1400 straatacties kunnen distilleren.
- Je hebt eind 2019 wekenlang en dag in dag uit kranten op microfilm zitten doornemen in de leeszaal van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience. Waar was je naar op zoek?
Voor mijn doctoraatsproject wil ik onderzoeken hoe vormen van straatprotest veranderen doorheen de tijd. Hoe gebruiken mensen de straat om aan politiek te doen? Of ook: waarom komen mensen samen op straat? Ik wil echter niet alleen de grote betogingen die we al kennen in kaart brengen, maar ook alle andere collectieve acties: processies, gevechten tussen bendes uit verschillende buurten, relletjes, opstanden tegen de politie, maar ook serenades en fanfares. Ik wil onderzoeken of er verbanden bestaan tussen al die verschillende manieren van straat-optredes.
- Je behandelt dus niet langer alleen politiek geïnspireerde protesten?
Inderdaad, ik wil het hebben over alle vormen van ‘straatpolitiek’. Ook banale of folkloristische gebeurtenissen op straat kunnen een politieke dimensie hebben…
Ik ben snel tot het besef gekomen dat ik mij in mijn onderzoek enerzijds niet alleen kan beperken tot de hoofdpagina’s van de kranten, en dat ik mij anderzijds wel moet beperken tot één geografische plek. En dat is dan Antwerpen geworden. Ik concentreer mij voornamelijk op de rubriek ‘stadsnieuws’. Die gaat specifiek over alles wat er gebeurt in de gemeente Antwerpen. Borgerhout of Berchem komen dus niet eens aan bod. In die rubriek wordt er vrij systematisch bericht over ‘samenscholingen’.
Voorpagina Gazet Van Antwerpen van 23 december 1900 naar aanleiding van woelige dokwerkersstakingen in dat jaar.
Voorpagina Volksgazet 27 mei 1936 over de begrafenis van twee vermoorde socialistische militanten.
- En dan hebben we het over de Gazet van Antwerpen?
Ik gebruik in totaal vier verschillende kranten uit de periode van het Interbellum: de katholieke Gazet van Antwerpen, de liberale krant De Koophandel (later De Nieuwe Gazet), de socialistische krant De Werker (later de Volksgazet) en het katholieke Het Handelsblad.
Door het ‘stadsnieuws’ in die kranten dag per dag door te nemen krijg ik een veel gelaagder en rijker beeld van het straatleven. Jongeren uit de buurt die met de politie op de vuist gaan: is dat ook geen vorm van protest? Een katholieke processie die met veel pracht en praal door de wijk trekt: dat is toch ook om zieltjes te winnen? Een burgemeester die met een fanfare een koppel komt feliciteren omdat het vijftig jaar getrouwd is: is dat ook geen politiek?
- Zijn er nu al zaken die opvielen tijdens je onderzoek?
Voorlopig kan ik zeggen dat het geweld op straat in de loop van de twintigste eeuw steeds meer afneemt. Het hele idee dat de politieke zeden verruwd zouden zijn door de Eerste Wereldoorlog, en dat het interbellum een hoogtepunt zou zijn van politiek geweld, klopt volgens mij niet. Het roerige, gepolariseerde en vrij gewelddadig politiek straatleven dat heerste ten tijde van het cijnskiesrecht (tot 1893), is in het interbellum, met zijn algemeen meervoudige en daarna enkelvoudige stemplicht, zo goed als verdwenen. Wat wel opvalt is een sterke toename van het antisemitisch straatgeweld vlak voor het begin van de Tweede Wereldoorlog. Een andere belangrijke ontwikkeling is de explosie aan stakingen en manifestaties door allerhande groepen na de invoering van het algemeen stemrecht (na 1893). Tot dan toe waren georganiseerde acties eerder zeldzaam en enkel weggelegd voor de arbeidersbewegingen.
Je ziet veel zaken op straat snel veranderen in de twintigste eeuw. Ook als je de processen-verbaal van de ordediensten bekijkt. Een grappig fait divers: in het interbellum worden er nagenoeg geen processen-verbaal meer opgesteld tegen mensen die ’s nachts samen zingend en lallend door de straten trekken.
- En dat uitgerekend in de roaring twenties?
Het kan aan aan de agenten zelf liggen, maar waarschijnlijk komt die vorm van ‘samenkomst’ in het interbellum gewoon veel minder voor. Het zou een bewijs kunnen zijn voor de zogenaamde beschavingstheorie. Die zegt dat wij ons doorheen de afgelopen eeuw steeds beheerster, maar ook steeds individualistischer zijn beginnen gedragen…
- Je haalt dus je informatie niet alleen uit de rubriek ‘stadsnieuws’ van de kranten op microfilm hier in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, maar je klopte ook aan bij het Felixarchief voor de processen-verbaal van de ordediensten?
Inderdaad, ik kruis de kranten met de processen-verbaal, omdat ze allebei dagelijkse bronnen zijn die ook nog eens heel goed bewaard gebleven zijn voor de stad Antwerpen. Deze bronnen maken het mogelijk om een heel directe blik op de straten van toen te werpen. De bronnen overlappen vaak ook, omdat journalistiek vaak gebaseerd is en was op politie-informatie. Wat me dan interesseert: kijkt een journalist op een andere manier naar een samenscholing dan een agent?
- We hebben je lange dagen zien kloppen in de microfilmleeszaal van de Erfgoedbibliotheek… Hoeveel jaargangen van hoeveel kranten heb je doorgenomen?
Ik werkte met drie steekproefjaargangen – 1884, 1900 en 1936 – van drie kranten. Het werk ging steeds vlotter, maar de kranten werden ook wel steeds dikker (lacht). Ik heb hier in totaal toch zeker vier maanden doorgebracht.
- Hoe verwerkte je eigenlijk de informatie die je vond?
Het handige aan de microfilmtoestellen in de leeszaal is dat je alles kan scannen naar je usb-stick. Zelf werk ik voornamelijk met excel: ik maak per jaar lijsten voor de drie verschillende kranten. Die drie lijsten gooi ik samen om te zien waar de berichtgeving overlapt, en waarin ze verschilt. Meestal hebben minstens twee van de drie kranten het over dezelfde gebeurtenis. Er werken natuurlijk meerdere factoren in op de berichtgeving. In het begin zijn de socialistische media veel minder kapitaalkrachtig, waardoor ze gewoon veel minder nieuws kunnen brengen dan bijvoorbeeld de Gazet van Antwerpen. De rijkste krant brengt het meeste nieuws.
- Zijn de straten van nu veel minder ‘politiek’ dan de straten van toen?
Veel minder. De straat vandaag is nog altijd een belangrijk politiek communicatiemiddel, maar we kunnen niet meer spreken van dezelfde intensiteit en frequentie als die van een eeuw geleden. Het is bewezen dat de sociale functie van de straat sterk achteruit gaat. We leven allemaal veel meer in onze woonkamer. Zo verdwijnt ten dele ook de politieke functie. Toch blijven we voor grote protesten wel de straat op gaan, en ook wat betreft de confrontaties tussen jongeren en de politie is er in de laatste honderd jaar niet zo gek veel veranderd. De dynamiek rond het idee wie er ‘baas op straat’ is, zal wel nooit verdwijnen; de straat is en blijft een strijdtoneel.
- Hoe ben jij je eigenlijk beginnen interesseren voor dit onderwerp?
Tijdens het onderzoek voor mijn masterscriptie ben ik op de Belgische oud-strijders en hun ‘boterrellen’ gestoten. Dat onderwerp fascineerde mij omdat dat een vorm van protest is die wij totaal niet meer kennen. In mijn masterjaar volgde ik een seminarie over het boek ‘Primitive Rebels’ van Eric Hobsbawm (1917-2012). Daarin zegt Hobsbawm ongeveer dit: wij hebben een veel te enge kijk op wat politiek protest is. Wij zijn niet in staat om te begrijpen dat politiek ook andere expressievormen heeft. Expressievormen die we misschien te gewelddadig vinden, of te lelijk, of te ruig, of te volks, of te slordig, of te direct, of te onbeleefd, maar die daarom niet minder politiek zijn. Dat boek was een revelatie voor mij, en ik heb dan een stuk geschreven over de Londense rellen in 2011, waar ik de ideeën van Hobsbawm op heb proberen toe te passen, maar ook die van een andere grote Britse historicus, E.P. Thompson (1924-93). Dat artikel is verschenen in het tijdschrift voor de geschiedenis van de sociale bewegingen, Brood & Rozen (2018/3). Dat onderwerp heeft mij aangegrepen en het heeft mij ook doen beseffen hoe relevant en urgent mijn opleiding en mijn onderzoek zijn.
Martin Schoups, Antoon Vrints
De overlevenden. De Belgische oud-strijders tijdens het interbellum
Polis, 2018
ISBN 978-94-6310-378-7