De Wet Vandervelde verbood onder meer de verkoop en de consumptie van sterke dranken in alle publiek toegankelijke plaatsen zoals cafés, hotels, stations, enzovoort. Alcohol kon enkel nog in grote hoeveelheden (minstens twee liter) worden verkocht. Bovendien verviervoudigden de accijnzen.
Dit was echter niet wat Emile Vandervelde (1866-1938), de socialistische minister wiens naam aan de wet werd gegeven, voor ogen had. Een jaar eerder, op 15 november 1918, was er op zijn initiatief een totale prohibitie ingesteld door de oorlogsregering die op dat moment in Engeland in ballingschap was. Voorafgaand aan de verschijning van de eigenlijke wettekst in het Belgisch Staatsblad had de regering haar stellingname verantwoord ten opzichte van de koning.
De bevolking accepteerde de nieuwe wet echter niet en de maatregel werd vlug teruggeschroefd. Er werd uiteindelijk een compromis bereikt op initiatief van toenmalig premier Léon Delacroix. Het oorspronkelijke verbod op fabricatie, export en import werd niet opgenomen in de tweede wettekst. Vandervelde vond dit compromis onvoldoende en was daarom niet opgetogen dat zijn naam aan de wet verbonden werd. De wet onderging in de loop der jaren een aantal kleine aanpassingen, maar het was pas in de jaren 1980 dat ze door het parlement werd ingetrokken doordat ze in onbruik was geraakt.