Avonturen in een "vreemd milieu"
In avonturenverhalen spelen actie, spanning en avontuur zich af in een “vreemd milieu”. De hoofdfiguur in de verhalen is meestal een blanke, jonge man. Hij maakt zowel een fysieke als innerlijke reis door, waarbij hij angsten, obstakels en gevaren moet overwinnen. Vaak is er een duidelijke goed versus kwaad-situatie, waarbij het goede altijd overwint.
De Odyssee, rond 800 voor Christus voor het eerst opgeschreven, is een van de oudste verhalen met alle kenmerken van het avonturenverhaal. Odysseus is immers een jonge man die als held terugkeert na een lange reis vol obstakels die hij niet door botte kracht overwint, maar door zijn vijanden te slim af te zijn.
Wie kent niet de spannende avonturen van Robinson Crusoë op het verre, exotische en onbewoonde eiland? Daniel Defoe schreef dit boek oorspronkelijk voor volwassenen, maar het werd al snel voor en door de jeugd ontdekt. Rousseau, die naar eigen zeggen alle boeken haatte, zei dat Robinson Crusoë het enige lezenswaardige boek was.
Er zijn van die verhalen die iedereen wel kent en die altijd opnieuw gelezen, uitgegeven, bewerkt en verfilmd worden. Robert Stevensons Schateiland over de legendarische piratenkok Long John Silver is zo’n klassieker, evenals Jonathan Swifts Gullivers reizen. Dit laatste is een bijzonder verhaal omdat het eigenlijk een parodie op reisverhalen is, menselijke tekortkomingen op de hak neemt en commentaar levert op de westerse samenleving.
De avonturenroman heeft al van het begin van zijn bestaan veel kritiek moeten doorstaan. De boeken zouden niet kwaltitatief waardig zijn, en de verhalen zouden louter en alleen sensatie-literatuur en prikkellectuur zijn. De jonge lezer zou hierdoor nooit klaargestoomd worden voor literaire en pedagogisch verantwoorde boeken. Die kritiek is nooit volledig verdwenen. Avonturenboeken echter ook niet.